Een retourtje Aqaba, Jordanië - Marcel en Adriaan op twee motorfietsen naar de Rode Zee.
Verslag 3
48 uur uit mijn reizigersleven
"Do you have A-N-Y-T-H-I-N-G?" - de Syrische douaneinspecteur probeert me indringend aan te kijken. Hij heeft kennelijk een cursus Engels voor grenspersoneel gehad maar daar is niet alles van blijven hangen. "Ik heb van alles!", zeg ik opgewekt. Mijn hele hebben en houden voor deze twee maanden zit achterop de brommer, van nagelschaar tot versnellingsbakolie. Natuurlijk voel ik ook wel waar die 'anything' voor zou kunnen staan, maar alleen het toegeven zou wel eens verdacht kunnen zijn. Ik heb niks bijzonders, maar ook niet niks bij me. Ik speel de vermoorde onschuld, vertel over mijn kleding, tent en camera en wordt doorgelaten. De lastigste horde, deze Turks-Syrische grensovergang is genomen.
We zijn nu officieel in Arabië. Mannen in jurken met een doek over hun hoofd, onleesbare verkeersborden,
portretten van de verheerlijkte leiders en ... de woestijn. We hebben wat extra geld gewisseld aan de
grens en hebben het grootste deel van de dag nog voor ons. We kiezen de Eufraat als doel maar moeten
eerst de grensstad doorkruisen. Met behulp van de kompasroos op de GPS vinden we snel het zuidelijkste
deel van de stad. De huizen in de buitenwijken zijn een "oh ja" en "da's waar ook" beleving voor me.
Arabieren zijn anders dan Europeanen. De Arabische medemens is véél beter in persoonlijke hygiëne - zeer zelden neemt mijn neus een ongerijmde lichaamsgeur waar, afgezien van de odeur die ontstaat als je je houdt aan een dieet van rauwe uien, veel koriander en schapenvlees. Da's ook ons voedsel, dus... (ruiken we dat niet meer). De huizen zijn in een warm oord met veel meer steen en plavuizen ingericht en minder met stoffen. Schoenen blijven bij de voordeur. Altijd, ook als wij ergens te gast zijn. Buiten de huizen is het een puinhoop. En hier, in deze verarmde oosthoek van Syrië is het erger dan elders. We ruiken de geur van rottend huisvuil dat zich opstapelt in de middenberm en verder overal waar geen verkeer rijdt. We vragen ons af waarom mensen in zo'n zooi willen leven maar geven intussen gas.
Er zijn ook overeenkomsten: de auto en de GSM. Iets in de menselijke psyche maakt dat deze twee zaken
hoog op de lijst met levensbehoeften staan. De auto moet glanzen en zo nieuw mogelijk zijn. De GSM dient
altijd paraat te zijn en moet een populair deuntje ten gehore brengen als er iemand belt. Beiden zeggen
kennelijk iets over de bezitter, een beetje zoals vogels prijken met hun kleuren.
We verlaten de stad en komen op een weg die op enige kilometers afstand een rivier volgt. We zien akkers en landbouwactiviteiten. Met irrigatie wil hier kennelijk wel iets groeien, al veroorzaken de landbouwwerktuigen op de akkers enorme stofwolken.
Marcel haalt me in - ten teken dat hij zodadelijk wil stoppen. Hij kiest de oprit van wat een boerderij lijkt, omdat er bomen langs de oprit staan. De zon schijnt hier onbarmhartig fel en zonder schaduw stilstaan bij 33 graden warmte mijden we als de pest. "Ik moet even van de motor af", zegt Marcel, "want ik heb weer verschrikkelijke hoofdpijn". Marcel is in Istanbul ziek geweest en klaagt sindsdien over opstandige ingewanden en hoofdpijnen. "Ik wil hier even in de schaduw zitten." Maar inmiddels komt er een man aangewandeld. Hij wil niets weten van in de schaduw zitten op zijn oprit - hij staat erop dat we binnen komen.
Als we onze schoenen hebben ingewisseld voor (onder meer zijn eigen) huisslippers leggen we uit wat er aan de hand is. De man weet een oplossing voor spijsverteringsproblemen: Arak. Ik lust wel pap van dat spul - zou ik daarom geen last hebben? (Arak is net zoiets als Raki, dat weer lijkt op Ouzo en nog dichter bij huis kennen we Pastis: allemaal anijsdrankjes.) Nog voordat we kunnen uitleggen dat we niet drinken en daarna motorrijden is de beste fles van het huis opengemaakt en hebben we alledrie een glas te pakken. En da's pas het begin: De satelliet ontvanger wordt net zolang van kanaal gewisseld totdat er een (Duits ARD) nieuwsbulletin verschijnt, er komen pistache nootjes, druiven, thee en de uitnodiging om te blijven eten en slapen.
Eén
uitnodiging dient volgens Arabische etiquette beleefd geweigerd te worden. Een herhaalde uitnodiging is
een stuk serieuzer, de derde uitnodiging kan worden aangenomen. Maar wij willen even in de schaduw zitten
en dan verder rijden. We vertellen na de vierde uitnodiging dat we verder móeten en redden zo misschien
wel het leven van één van de schapen achter het huis. (De hoofdpijn van Marcel is gelukkig wat minder en
we begeven ons weer op weg.)
We gebruiken wegenkaarten van Europese makelij, die de plaatsnamen fonetisch in 'ons' schrift vermelden. De namen op de borden staan soms ook in ons schrift vermeld, maar dan blijkt een 'k' wel eens een 'w' te zijn. Een 'a' kan ook een 'e' zijn enzovoort. Soms moeten we drie keer kijken, of de afstand schatten om te weten of we op de overeenkomstige naam zijn gestuit. Gelukkig verbeteren de mensen onze uitspraak: "Al HasSAkeh?" en maken we zelf een nieuwe versie.
Al Hassakeh of Hassaweh of Hasakah, de eerstvolgende stad, begint met woonhuizen (en vuilnis), gevolgd door grote (regerings?)gebouwen. We steken de rivier over die we volgden en weten dat we in de kern van de stad zijn. We stoppen en onmiddelijk komen er twee mensen op ons af. "Hotel?" - een beetje moeilijk uit te leggen aan buitenlanders die geen Arabisch spreken. Eén van de mannen steekt een hand op en er stopt een taxi. Ze bespreken wat en de taxi keert middenop de vierbaans weg om. Men gebaart dat wij kunnen volgen; vijf minuten laten staan we voor één van de betere hotels van de stad, één huizenblok van de souq (de overdekte markt) verwijderd.
We checken in. "Uw motoren zullen heus niet gestolen worden - laat ze gerust beneden achter in dat nisje bij de ingang". We douchen de warmte een beetje van ons af en de zieke Marcel gaat onmiddelijk slapen.
Ik trek de souq in. Een markt, of die nu in Europa of Azië is, vormt vaak het middelpunt van een stad, maar geeft ook een doorsnede van een land, de cultuur, de keuken. Ik loop zo maar wat; ik kom het eerst bij de kleermakers terecht. Heel even denk ik over de aanschaf van een jurk-ensemble maar laat het plan varen. In Pakistan zorgde mijn shawar-qamiz eerder voor verwarring. We zijn hier lekker ver weg van andere bezoekende bleekneuzen - ik val op door mijn snel-droog zakken-op-de-pijpen broek en mijn besnorde gezicht zou nog iets meer zonlicht kunnen verdragen. Maar er is niemand die me aanspreekt met: "Come and look at my shop, my friend - I make special price for you!".
Om de volgende hoek worden kruiden verhandeld. Kleurige torentjes van poederige materialen zijn rondom de verkoper uitgestald. Kennelijk weet iedereen welk poeder wat is - ik zie bordjes noch prijskaartjes. Het ruikt er heerlijk - ik herken de geur van een mengsel dat ze hier door de rijst scheppen, maar ook die van wat spullen die in onze keukenla 'voorkomen'.
Ik loop nog wat verder en tref mezelf aan op de schoenen afdeling. Schoenmakers herstellen voor onwaarschijnlijk lage bedragen sportschoenen die uiteen zijn gevallen door ze vast te naaien in plaats van ze te plakken. Op een handvol vierkante meters zit hier volgens mij meer vakkennis en -kunde dan in heel Luik tesamen.
De 'schoenen' grenzen aan de versmarkt. De voorraad halve schapen hangen in ongekoelde hokjes; het exemplaar dat versneden wordt ligt op een hakblok. De huisvliegen zijn alom. Maar mijn aandacht wordt alweer afgeleid door het fruit bij de buurman. Glibberend begeef ik me naar de uitstalling, want het overrijpe fruit werpt men op de grond. Pruimen, abrikozen, vijgen maar ook vruchten die ik niet herken liggen op enorme stapels. Ernaast is de groentenboer, gevolgd door iemand die potten en pannen verkoopt. Naast hem worden potten en pannen hersteld en opnieuw vertind.
Ik zie iemand die een strijkbout repareert, een ander zit aan een TV zo oud als Metusalem te schroeven. Eindelijk kom ik bij de eettentjes en ik kies een tom döner omdat je die kunt eten en wandelen tegelijk. Ik realiseer me dat ik Marcel beter kan gaan halen voor het échte schranswerk. Ik keer terug.
Onder het hotel staat nog maar één motor! Ik schrik me een hoedje - die van Marcel is weg! Hoewel, misschien is hij een rondje aan het rijden. Ik spoed me naar boven en klop op zijn deur. Marcel doet open en kijkt vragend naar de stomverbaasde blik in mijn ogen. "Je motor is weg!", stamel ik. Marcel begint te lachen. "En de receptionist wilde graag dat ik het alarm van jouw motor afzette - hij wordt gék van dat ding. Mijn motor staat in een lege winkel naast het hotel - iedereen zat eraan en erop." Stelen doen ze niet - vingeren des te meer...
Marcel is weer wat beter; de hoofdpijn is wat gezakt en hij heeft eetlust. We kiezen een chique restaurant en nemen plaats in de tuin op een binnenplaats, tussen de lokale mensen in (Westerse) kostuums en jurken. Met een half oog kijken we naar de projectie TV die zang en dans afwisselt met toespraken waarin we de woorden Hezbollah, Jeruzalem, Israël, Syrië en Amerika kunnen herkennen. Niemand slaat er acht op en wij ook niet. De schaars geklede zangeressen worden beter 'beluisterd'.
Moe en voldaan val ik wat later in het hotelbed in slaap. De volgende ochtend heb ik wel veel insectenbeten: 'bedbugs' (of bedwantsen) hebben zich aan mij tegoed gedaan. Helaas ben ik allergisch voor het speeksel van de beestjes en krijg ik later op de dag grotere zwellingen die me drie dagen last zullen bezorgen.
In de koelte van de ochtend is het goed toeven op een motorfiets in de woestijn: 23 graden, zonlicht van achteren. De weg buigt van de rivier af, zodat die later haaks op de Eufraat uitkomt (in Dayr az Zor). Onmiddelijk verandert het landschap dramatisch. Geen akkers, geen landbouw, maar dorre droogte. Schakeringen van zandkleur, geel, soms een ietwat purperen tint trekken aan ons voorbij.
We zien een
stofwolk opzij - het blijkt een herder en zijn kudde te zijn. Hier en daar staan eenvoudige hutjes of
bedoeïenen tenten. Ik kan niet geloven dat je ooit een oorlog zou voeren over dit woonoord - maar het is
dan ook niet míjn geboortegrond.
In Dayr az Zor aangekomen neemt Marcel weer het voortouw - hij wil graag naar de oever van de Eufraat. We komen in zeer kleine dorpjes en rijden 'op gevoel' naar de rivier. Na enig proberen en nadat we een paar uitnodigingen om ergens binnen te komen hebben afgeslagen komen we uit bij een modderige oever van een vlot stromende rivier. Kikkers, waterplanten, visjes - het water is de voorwaarde voor heel veel leven op aarde.
Deze rivier vormt de zuidgrens van het land tussen Eufraat en Tigris, vaak aangeduid als de schoot van onze beschaving. Dat juist deze plaats zich één van de langst bewoonde plaatsen ter wereld mag noemen, is volgens mij te danken aan het klimaat en de beide rivieren: met een klein beetje irrigatie groeit in deze bodem alles 'vanzelf'. Dé plek om van jager / verzamelaar 'om te scholen' tot landbouwer / veehouder. Kennelijk heeft men sindsdien niet veel meer bijgeleerd, want er is hier alléén kleinschalige landbouw en wat veeteelt. (Al zie ik wel een GSM mast in de verte.)
Na ons uitstapje vervolgen we onze weg dieper de woestijn in. Zo midden op de dag is de hitte zinderend hoewel de warmste periode van het jaar al een maand achter ons ligt. We beginnen te klimmen en het landschap wordt wat glooiend; daar waar de zandachtige woestijn grenst aan een bergje zijn de mooiste kleurovergangen te zien. Soms komen we langs afgronden: een stuk berg lijkt als een taartpunt afgesneden met een enorm mes. Zoals bij de taart toont de bergsnede mooie kleuren in dunne en dikkere lagen.
Inmiddels zitten we op meer dan 1.000 meter hoogte en is het landschap, maar ook de lucht kurkdroog. We hebben waterzakken aan onze motoren hangen, waaraan een drinkslang is bevestigd. Tijdens het middagritje slobber ik anderhalve liter water - we rijden niet in de schaduw en de 100 km/u rijwind is alleen verkoelend door mijn eigen transpiratie.
Als het landschap
wat begint te dalen komen we dichterbij Palmyra, één van de oase-steden die floreerden toen zijde uit
China en geurstoffen van het Arabisch schiereiland hier werden verhandeld. De stad was bedolven onder het
woestijnzand en is iets minder dan 100 jaar geleden opgegraven. Omdat zo'n vondst ('een stapel oude
stenen') op zich niet zo aantrekkelijk is, hebben de Syriërs hier en daar wat herbouwd. In beton. Maar
goed, het is wel de toeristische topattractie van het land, en als je zoals wij komt kijken naar de
woestijn dan lijkt slapen in een oase voor de hand te liggen.
Bij aankomst worden we werkelijk belaagd door mannen die ons hotelkamers aanbieden. Door de Israëlisch-Libanese oorlog zijn de grote drommen toeristen weggebleven en het handjevol dat wel is gekomen is onvoldoende om de lokale economie draaiend te houden. We kunnen daardoor wel lekker onderhandelen over de kamerprijs vinden snel een kamer met een goed bed. Ook de restaurants draaien op een laag pitje - met enige moeite vinden we een maaltijd. En morgen, of overmorgen, wordt het nog Ramadan ook. We vrezen voor onze buikomvang.
We zijn neergestreken op het terras. De hotelbaas kijkt me strak aan. De man heeft mooie lichtbruine irissen en lange, gitzwarte oogharen. Het lijkt wel of ie mascara draagt. Hij knijpt zijn ooghoeken een beetje dicht, de trek om zijn mond verhardt. "Oei, zou ik te ver zijn gegaan?", vraag ik me af. Ik zit weer eens politieke onderwerpen aan te snijden. "Natuurlijk is de jihad véél belangrijker dan toeristeninkomsten!", zegt de man, nu kennelijk toch wat boos over zoveel Westers onbenul. Ik heb 'm gevraagd of hij tegen de Syrische steun voor Hezbollah is, nu het hele dorp zo hard in de portemonnaie wordt geraakt. De man is intelligent, bezit samen met zijn broers één van de betere hotels, verstaat Engels, maar blijkt toch gevoelig voor de staatspropaganda. Israël is de vijand en Syrië zal niet rusten voordat de Joden alles hebben teruggegeven. Ik vraag 'm maar niet wie de Zesdaagse Oorlog zijn begonnen.
De zwellingen van de beestjes uit het vorige bed zijn allemaal opgekomen en de hele nacht door krab ik mijn huid stuk. In de ochtend, bij een glaasje thee en wat olijven begin ik een stukje reisverhaal te schrijven. "Gaan we vandaag de stad bekijken?", vraagt Marcel. "Alweer een stapel oude stenen? Moet dat écht?", vraag ik. "Ik heb niet veel zin en blijf liever hier", zeg ik. Ik heb nooit zin om oude stenen te bekijken - voor mij is het motorrijden, bij en met de autochtonen eten, over een souq slenteren en proberen iets uit te vinden over de tegenwoordige tijd van een land belangrijker. Marcel wandelt naar de opgravingen terwijl ik me koester op het terras.
Slechts 48 uur reizen is genoeg voor urenlang schrijfplezier over wat ik zie; als ik alles zou opschrijven kom ik nooit meer terug.