Solo van noord naar zuid: de Amerika's - verslag van Adriaan
Door Canada
Kamperen, Canadese stijl
Ik bereik Montréal vlot (in de Frans sprekende provincie Québec) en rijd een beetje door de stad. Ik stuur al snel op het noorden aan want ik wil zo noordelijk mogelijk Canada oversteken. Moest ik in Amerika zoeken naar campings - hier in Canada struikel ik erover. De eerste, met slagbomen die ik handig voorbij rijd, doet me erg aan Europa denken. Als de kapo begint met mopperen dat ik niet mag kijken voordat ik betaald heb is de motor al langs de uitgangs-slagboom gewerkt.
Op de tweede lukt het wel, en ook hier zie ik overeenkomsten. Het sanitair is slecht gebouwd door een doe-het-zelver en wordt nauwelijks gebruikt. Da's ook nogal wiedes, want van de vijftig plaatsen zijn er twee armzalige tentjes: die van een fietser en de mijne. De rest staat vol met opleggers. Men heeft hier een pick-up truck, het liefst een slagje groter dan een Toyota HiLux, met in de bak een koppelpunt voor die oplegger: de caravan. Lengtes van 6 meter en hoogten van 2.5 meter zijn geen uitzondering. Sommigen hebben een 'screened room' aangebouwd, zodat ze insectenvrij 'buiten' kunnen zitten.
De plaatsjes zijn er ook op ingericht: '3-way hookup pull through', hetgeen zoveel wil zeggen dat er electra, water en afvoer voor handen is, en dat je je combinatie niet achteruit ergens in hoeft te parkeren. Die mensen hoeven hun trailer nooit uit, en zeker niet voor het sanitair. Ik zie ze ook nauwelijks, want degeen die zich buiten vertoont wordt direct belaagd door een leger muggen.
Planning
Ik ben dan wel opgehouden een meerdaagse planning te maken, maar soms moet er een beslissing worden genomen. Als ik op 6 juli in de middag Rivière-du-Loup bereik, heb ik nog niet besloten wat ik zal doen. Ik heb de schaal van mijn wegenkaart verkeerd ingeschat en de afstanden zijn ongeveer drie keer groter dan ik dacht. Ik besluit er een nachtje over te slapen: morgenochtend om 8:15 uur met de veerboot de rivier St Laurent oversteken en beginnen aan de tocht naar Alaska, of de 'verkeerde' richting kiezen en toch Nova Scotia aandoen. Iedereen die ik erover spreek raadt me aan vooral de noordpunt (het meest veraf gelegen, natuurlijk) te bekijken: Cape Breton.
Ik verruil de klamboe voor mijn wollen binnenpak uit één van de waterdichte rollen achterop mijn motor. De afgelopen middag was het slechts 12°C - de noordenwind waaide over het zeer koude rivierwater en maakte het onaangenaam voor hen die dachten dat het zomer was. Gehuld in wol en in mijn regenpak (tegen de wind) zal de temperatuur mij geen parten meer spelen.
Ik kies, als ik weer wakker ben, voor de 'verkeerde' weg. Ik verlaat Québec via een bergruggetje (een uitloper van de Appalachen) en kom in New Brunswick terecht. Ik volg er de Rivieren en Meren route, die me over secundaire wegen door de prachtige omgeving voert. Het landschap is bergachtig zonder al té steil te zijn. Het regent af en toe (maar dat deert me niet) - het is overal groen. Het water verzamelt zich in rivieren die hier en daar tijdens hun afdaling 'pauzeren' in een meer. Er zit kennelijk veel van de zwarte grond in de rivieren: het water is overal vrij bruin.
Hier, op het platteland, leven de mensen veel in huizen die per vrachtwagen aangevoerd worden. Het zijn houten huizen, die in een fabriek in elkaar worden gezet, zodat op de 'bouwplaats' alleen werk verzet moet worden voor een fundament (soms een plaat beton, maar ook wel eens gewoon acht stevige poten) en voor de aansluitingen (water en electricteit). Hoewel die huizen beslist niet allemaal gelijk zijn, is het opvallend dat ze wel allemaal dezelfde lengte en breedte hebben, óf twee maal de breedte (voor huizen die in twee helften worden vervoerd). Kennelijk wordt de maat van dit soort huizen mede bepaald door de verkeerswetten.
Denk niet, dat men hier is een soort opgewaardeerde caravans woont - sommige van de huizen zien er erg mooi uit, en staan bijna altijd op ruime stukken grond met keurig geschoren gras. Ondanks dat het weer niet fantastisch is (vandaag), wordt er hier wel veel buiten geleefd: bijna elk huis heeft een ingericht terras (waarvan soms een deel 'dicht' is met gaas - tegen de insecten) en bijna iedereen heeft een (gas) barbeque.
Op 8 juli bereik ik ongeveer tijdens de lunch het nationaal park 'Fundy' (naar de rivier met dezelfde naam). Het voelt er zó goed, dat ik meteen besluit te blijven. Deze parkbeheerders hebben wél begrepen wat het verschil is tussen een tentje en een verrijdbaar huis. De (vele!) tentjes staan apart en het is er heerlijk rustig. Zonder electriteit geen harde muziek en geen luide centrale verwarmingen en geen aircondioners.
Ik word vrijwel onmidellijk begroet door de residente eekhoorn die komt kijken wat voor vreemd stoffen ding ik in zijn territorium bouw. In de avond, als ik bijna in slaap ben, is ie nog steeds nieuwsgierig: hij kruipt onder de buitentent door en klautert tegen het gaas van de binnentent omhoog.
Ik besluit de volgende dag te gaan wandelen. Als ik een planning zou hebben gemaakt, dan was die nu in de war gestuurd, want ik bén nog niet eens in Nova Scotia, laat staan dat ik in de richting van Alaska kom...
Wandelen
In het park zijn er vele wandelpaden, die summier beschreven zijn op een kaart die ieder krijgt die de parktoegang betaalt. Ik overleg met één van de rangers. Ik wil wel naar een tweetal meren toe, via een pad als 'moeilijk' (3 op een schaal van 1 tot 4) staat aangegeven. "Nee, hoor het valt heel erg mee - het zijn oude houtvester wegen." In iets meer dan anderhalf uur beslecht ik de route naar twee meren die vol zitten met groene kikkers. Onderweg heb ik vele padden zien weghuppen, ben ik één keer van de keurig aangelegde weg moeten afwijken omdat bevers een dam hadden gebouwd die ervoor zorgde dat de weg onderdeel van een meertje was geworden. "Leuke tocht", zo denk ik, "maar iets te kort". De kaart had me drieëneenhalf uur beloofd.
De houtvesters hadden redelijke weggetjes nodig voor hun vrachtwagens en rooimachines, maar de beverdam omleiding is een écht pad door een donker bos. Op mijn kaart staan nog meer routes, waarvan ik een afslag heb gezien: Het Bennett River pad - ongeveer zoals de beverdam omleiding. Deze weg is 'inspannend' (4 op een schaal van 4), én zal me wegleiden van de kampeerplaats. In een opwelling besluit ik dat ik op de kruising van het pad en de parkweg wel een lift terug naar de camping zal kunnen krijgen (plusminus 18 km).
Het pad is geweldig: ik moet afdalen naar de Fundy rivier, over een pad dat kennelijk zeer weinig wordt belopen. Het is hier zó steil dat er haarspeldbochten zijn gemaakt. Als de afdaling écht begint kan ik de rivier horen, maar nog niet zien. Beneden aangekomen zal ik de rivier moeten doorwaden - er is geen brug en het kan zijn dat het water te hoog staat. Maar mijn nieuwsgierigheid lokt me verder en verder het dal in, ondanks dat ik noch sandalen, noch een waterdichte zak voor mijn palmtop computer en camera bij me heb.
Beneden aangekomen trek ik mijn schoenen en broek uit en laat die samen met de electronica op de oever liggen, terwijl ik de diepte van het water test. De stroom trekt behoorlijk aan me: het water stijgt tot onderaan mijn dijbenen. Ik besluit het te doen, en even later sta ik blootsvoets, in mijn ondergoed, met mijn schoenen om mijn nek en een tasje hooghoudend, middenin de rivier. Het gaat maar nét goed - het blijkt lastiger als je je armen niet kunt gebruiken om in balans te blijven.
Op de andere oever ontbreekt een pad en even twijfel ik hoe het nu verder moet. Al snel blijkt dat ik nóg eens mag: de Bennet rivier stroomt hier middels een waterval in de Fundy. Onderaan de waterval is een diepe poel: waden is uitgesloten. Ik beklim de waterval en spring na lang gewtijfeld te hebben van een heel gladde rots af over de waterval heen. Eigenlijk niet zo verantwoord - ik heb al uren niemand meer gezien - als me iets overkomt dan is hulp niet zo maar ter plaatse. De klim aan de andere zijde is erg zwaar: opnieuw haarspeldbochten in een zeer steile klim. Al snel raak ik door mijn water heen. Gelukkig tref ik éénmaal bovenaan een stroompje aan met helder water (in plaats van het bruine overal elders) en kan ik mijn dorst lessen. Canadezen wantrouwen lifters, maar uiteindelijk, na drie verschillende ritjes, kom ik moe en voldaan terug bij mijn tentje. Een wandeling van 6 op een schaal van 4, dunkt me.
Dirt of gravel?
"Zou die mooie machine daaraan willen wagen?", vraagt de kalende man voor de kerk. "Och", zeg ik, "we zijn wel wat gewend!". Ik ben op Cape Breton en ik heb het 'verplichte' nummer afgerond: Het Cabot Trail rijden. Het noorden van dit eiland is een nationaal park met een spectaculaire kronkelende weg langs de kust. De enige weg ernaartoe is vol met souvenir winkeltjes, quilt-breierijen, en 'artisanale' kunst handelaars. Het park was de moeite waard, maar nu is het hóóg tijd de gebaande paden te verlaten. Ik heb al met veel plezier een paar stukken grindweg gereden. Maar de onverharde weg die nu op mijn kaart staat kan ik niet vinden en ik ben gestopt voor een kerkje.
"Die weg bestaat wel, maar is hopeloos. Ik zal iemand gaan halen die er wat van weet". Een rijzige, kalende man verschijnt. "Wat wil je doen?" Ik leg uit dat ik van de hoofdwegen af wil en dat ik de kleine, grijze streepjes op mijn kaart aan het volgen ben. Ik wijs er één aan die ik een half uur geleden reed. "Da's een 'dirtroad'", zeg ik. "Er zijn hier geen dirtroads", zegt hij, "behalve die daar", en hij wijst precies degeen aan die ik niet kon vinden. Aha. Een onverharde weg is een 'gravelroad'; een hopeloze weg is een 'dirtroad'. Ik weet nu wel waar ik naar toe moet. "Over de rivier, dan een stukje zuid, dan het pad in naar het sportterrein". Die afslag had ik al gezien: er staat (toepasselijk) een bord 'speelplaats' bij. Want dat dat is het (voor mij). "Zonde van de mooie motor", zegt hij nog eens.
Toen ik nét in de Ardennen woonde heb ik flink geoefend en alle paadjes geprobeerd die maar enigzins begaanbaar leken. Het pad waarop ik terechtkom is op de grens. Maar, zo had de kalende man gezegd: "Het eerste stuk is lastig, maar als je bergrug éénmaal beklommen hebt wordt het een gewone grindweg. Ik parkeer de motor middenop het pad (er is hier toch niemand), ik zet de demping van de voor- en achterveer twee klikjes lager, ik verhoog de veervoorspanning en schakel de ABS uit. Het pad is eigenlijk een voetpad. Er is geen afwatering - het pad doet af en toe dienst als beekje. Daardoor is het midden redelijk 'schoon' hetgeen me nét genoeg grip geeft om de steile helling te beklimmen. Maar als ik op de beloofde grindweg aankom staat mijn eerste eland op me te wachten. Het beest is zo verbouweerd een motor te zien dat ze even weifelt voor ze het bos in verdwijnt. (Ik zag geen gewei - volgens mij zijn het dan dames.)
Noord Québec
Ik verlaat Nova Scotia via een weg die wat noordelijker ligt (zodat ik niet via dezelfde weg terug rijdt). Helaas rijd ik wat te lang door waardoor ik gedwongen ben een motelkamer te nemen die weliswaar voordelig is, maar geen schone lakens op het bed heeft. Een wereldreiziger kan niet altijd kieskeurig zijn en ik doe mijn best, maar ik heb een bijzondere afkeer van (door anderen) beslapen bedden. En deze lakens zijn zo lang niet verschoond dat ze in het midden van het bed vettig aanvoelen. Een extra lange douche in de ochtend spoelt de gedachte aan mijn voorgangers weg.
Ik steek Gaspésie dwars over en zal 'doodlopen' op de enorme monding van de rivier Saint Laurent. Eigenlijk is het meer een fjord, maar iedereen noemt het de rivier. Het overvaren (op 14 juli) duurt bijna één uur. Na het verlaten van de haven volg ik de 'rivier' een tijdje stroomopwaarts. Het verschil met de andere oever is enorm! Het landschap aan deze zijde (het begin van Noord-Québec) is ruiger en er wonen hier bijna geen mensen. Al na een paar kilometer zie ik een eerste zwarte beer oversteken.
Nadat ik de afslag landinwaarts heb genomen (en ik officieel ben begonnen aan de oversteek naar Alaska) verandert het landschap opnieuw. De weg klimt langs een zijrivier van de St. Laurent. In de vegetatie overheersen dennenbomen. Het schaarse loofhout staat vooral langs de rivier. De weg is bochtiger dan wat ik de laatste tijd heb gereden. Je kunt zien dat de natuur probeert de weg terug te winnen. Er wordt hier en daar gewerkt aan de schade die door de elementen is veroorzaakt: afwateringskanalen die verstopt raakten met gebroken bomen en rotsen, stukgevroren asfalt en meren die bedwongen moeten worden.
Het is mijn bedoeling om zo noordelijk mogelijk van de Atlantische naar de Stille Oceaan te rijden. Kijkend naar de gedetailleerde kaart van Québec blijkt dat dat een lastige zaak wordt. Dit land is noord-zuid. In alles. De valleien hier lopen noord-zuid, de rivieren dus ook en daarmee veel van de wegen. Zelfs de langgerekte meren houden zich aan de richting. Een oost-west weg bouwen is hier civiel-technisch heel lastig: een weg moet op een talud liggen om het regenwater van het wegdek te houden. Er zijn veel bruggen nodig en vele kleine valleien moeten worden opgevuld om een vlakke weg te krijgen. Hetgeen weer leidt tot meer 'dammen', die weer eigen doorgangen moeten hebben voor water, enzovoort. Eén verstopte afvoer levert direct een poel (aan de noordzijde) die het talud zal ondergraven. Er zijn dus zijn er veel wegen naar het noorden ... die doodlopen!
Maar de oost-west weg waarop ik me nu bevind mag er zijn. De komende twee dagen zal ik een grote boog beschrijven in Noord-Québec en de stad met de onuitsprekelijke naam Chibougamau aandoen. Maar na deze stad dwingt het wegennet me naar het zuiden. Ik ben verplicht Thunder Bay, tegen de grens met de VS, te passeren. (Ik kampeer één rustdag vlak voor Thunder Bay en ben te gast bij een red-neck party.) Daarna volg ik een dagje de Trans-Canadian Highway. Het landschap in Ontario is niet zo ruig als in het noorden van Québec - heuvel(tjes) en meertjes lijken oneindig voort te kabbelen in een gematigd reliëf. Maar het is mooi hier. Ik begin te wennen aan alle dieren die mijn pad kruisen: elanden, eekhoorns, beren, (voor mij) exotische vogels...
De weg en het treinspoor lopen hier parallel. Ik zie hier treinen die ik nog niet eerder heb gezien: werkelijk een kilometer lang. Ik tel ongeveer 100 wagons, met twee-hoog gestapelde containers. Het geheel wordt getrokken door een twee locomotieven vooraan en geduwd door een derde. De treinen rijden niet hard en als ik er één inhaal stop ik bij een overgang om de passage van de trein op te nemen. Dan pas valt me op dat er ook nog wagons zijn waarop een generator staat die de gekoelde containers van electriciteit voorziet. Als je er letterlijk met je neus op staat, dan hoor je niet alleen dat er een rem op één van de wagons vastzit - je ruikt de verbrande remvoering ook.
Boeren
Vlak na de grens tussen de provincies Ontario en Manitoba is het opeens gedaan met het het reliëf. Het is hier plat. Ik koop een gedetailleerde kaart van de provincie Manitoba en die lijkt wel wat op de stadsplattegrond van een gemiddelde Amerikaanse stad. De ruimte is verdeeld in rechthoekige stukken. Alleen: hier zijn de blokken bijna 15 kilometer lang, in plaats van de 0,8 kilometer in de stad. Ik ga, nu dat weer kan, naar het noorden. Binnen een paar uur sta ik midden in het droombeeld van iedere (Nederlandse polder) landbouwer: akkers tot aan de horizon.
Helaas ben ik weer te ver gereden: het enige motel binnen een straal van 100 kilometer heeft ... ongewassen lakens. Maar de morsige eigenaar Bob is erg aardig, hoewel ik te moe ben om écht te reageren op zijn verhaal over zijn overleden vrouw en het feit dat ie nu bijna niet meer naar huis gaat, maar slaapt in één van de achterkamertjes. Ieder mens heeft wel een verhaal te vertellen, ook morsige motel-eigenaren in rouw.
Men had me verteld dat de oversteek van het middelste deel van Canada wel eens eentonig zou kunnen worden. Ik begrijp waarom men dat zegt: het is hier plat. Maar dat betekent geenszins dat er niets te zien is. Ik rijd een beetje om, waardoor ik via grindwegen door Duck Montain en Porcupine Nationale Parken reis. De eindeloze akkers zijn (tijdelijk) vervangen door bossen en wat reliëf: ik steek Baldy Mountain over: met wel 831 meter het hoogste punt van deze provincie. En opnieuw levert het reizen over minder gebaande paden ontmoetingen op met de fauna: ik zie herten en nog een enorme eland.
Tijdens een santiaire stop komt er een man op een drie-wielige ATV (all terrain vehicle) op me af. Ik blijk zijn akker te bevloeien, maar daar rept Rob met geen woord over. Rob heeft 4 quarts, ofwel 4 kwart vierkante mijlen grond. (Canada is officieel wel overgegaan op het metrische stelsel, maar veel (wat oudere) mensen gebruiken nog steeds mijlen en lichaamsdelen (voeten, duimen) als lengtemaat.) Rob bebouwt dus 259 hectare is daarmee naar eigen zeggen een kleine boer. Vorig jaar was het tarwe, maar dit jaar groeit er canola - een plant waaruit olie voor menselijke consumptie gewonnen wordt.
Rob heeft een zaaimachine met een breedte van 7 meter en hij doet er ongeveer twee weken over om de oppervlakte in te zaaien. "Ja, bij tijd en wijle is dat vervelend werk, maar zaaien en ploegen hoeft maar twee keer per jaar". "Hoe doen de grote boeren dat?", vraag ik. Vooral het zaaien moet in korte tijd gebeuren en dus zijn er zaaimachines tot wel 27 meter breed. Je hebt dat wel een steviger tractor nodig, en die hebben ze ook - soms wel twee of drie.
Rob is op dit moment niet zo druk en dus een beetje aan het rondrijden om zijn gewassen te inspecteren. "Het begin van het seizoen was het slecht weer, daarna kwam er een torretje die de jonge plantjes eet" - boeren horen een beetje te klagen. In de winter valt er ook niet veel te doen, want dan is het hier koud. Erg koud: middag temperaturen rond -20°C. 's Nachts kouder: tot -50°C.
Uit de voorkant van veel van de auto's hier hangt een netsnoer. Da's niet omdat die auto's oplaadbaar zijn, maar om ze in de winter warm te houden. Veel motoren zouden in die barre koude in de ochtend niet starten. Opeens begin ik te begrijpen waarvoor de stopcontacten aan de buitenmuren van supermarkten dienen: zodat het personeel na het werk ook weer rijdend naar huis kan.
Er zijn meer dingen die alleen 's winters gebruikt worden: langs vele wegen zie ik een soort kleine verkeersbordjes staan, middenin bossages. Best een koddig gezicht: in de groene, volkomen overgroeide, ontoegankelijke berm staat een verloren bord: 'scherpe bocht'. Als er een pak sneeuw ligt ontstaat er een extra wegennet: voor de 'Ski-Doo's (of 'moto-neige's). Een boer bij wie ik logeerde in Québec haalde op verzoek een (toepasselijk) witte kaart tevoorschijn met een compleet netwerk speciaal voor sneeuwscooters. "Waar is dat goed voor - de wegen zijn toch begaanbaar?", vraag ik. "Ja, maar we gebruiken de scooter om uitstapjes te maken. Kijk maar: hier is een motel ingetekend; de volgende ochtend kun je via de Trans-Québec nummer 3 door naar deze plaats, en onderweg eten in dat restaurant... Zie je wel? Vorig jaar hebben wij ...", en hij beschrijft een flinke ronde. Ik zou ook wel landbouwer in Canada willen zijn.
Service
Op 20 juli bereik ik Hudson Bay en vind er een piepklein motelletje. "Loopt uw klok goed?", vraag ik aan de man in overalls. "Ja hoor! Je komt zeker uit Manitoba? In de winter is er geen tijdverschil tussen Saskatchewan en Manitoba, maar in de zomer wel. Wij verzetten onze klokken nooit." Nu ik zo noordelijk ben, steek ik bijna iedere tweede dag een tijdgrens over, maar deze had ik niet gemerkt. Op mijn kaart staat de tijdzone getekend in de 'winterstand'. Ik krijg een uur cadeau.
"Wat voor werk doet u in de garage hiernaast?", vraag ik. "Allerlei - ik ben semi-gepensioneerd en heb dat garagebedrijfje en het motel om me bezig te houden", antwoordt Murray (zijn naam is op zijn overall geborduurd). "Wat voor olie gebruikt u?", wil ik weten, want ik heb al iets bedacht om met mijn extra uur te doen. Helaas verkoopt Murray alleen voordelige olie: bijna iedereen wisselt de motorolie iedere 5.000 kilometer. Ik vertel hem dat mijn Europese auto slechts éénmaal per 30.000 km nieuwe olie krijgt. Hij heeft daar wel eens van gehoord, en de meeste auto's hier zouden ook wel langer kunnen rijden, maar hier wisselt iedereen nu éénmaal per 5.000 km.
Murray heeft begrip voor het feit dat ik zeer goede olie wil die ik in Alaska niet opnieuw wil vervangen. Hij geeft me het adres van een winkel in Hudson Bay waar ik Mobil 1 kan kopen. Niet veel later sta ik in zijn werkplaats, met andermans olie, zelf te sleutelen aan mijn motor. In deze afgelegen gebieden is men gewend elkaar te helpen, in plaats van eerst aan tijd en/of geld te denken, maar Murray gaat er wel ver in. Als je ooit in Hudson Bay komt: Phillips Lodging - kraakheldere kamer, erg vriendelijke mensen.
Olie
Het noorden van Saskatchewan is ook plat maar wordt minder intensief voor landbouw gebruikt. Hier kan een meter niveau verschil het land onbruikbaar maken voor landbouw omdat er in de lager gelegen stukken vaak water staat. Da's voor een enorme zaaimachine lastig en dus wordt hier veel vee gehouden. De runderen lopen wel om het water heen, en eten alleen het gras dat voor hen bruikbaar is. De beesten 'wonen' in grote weiden, met wat bomen voor schaduw, een meertje voor drinkwater, ruimte om eens wat te rennen - ik zou ook wel ... ach, laat maar.
Naarmate ik noordelijker kom, wordt het terrein ontoegankelijker en uiteindelijk is het ook met de grootschalige veehouderij afgelopen. Maar er komt iets anders voor in de plaats: oliewinning. Verspreid in het landschap staan olie silo's, met daarnaast een gastank en een pomphuis. De olie is hier zo dik dat ze ondergronds verwarmd moet worden voordat het kan worden opgepompt. Dat maakt vervoer via een pijp ook moeilijk, en dus rijden overal vrachtwagens af en aan. Er wordt hier en daar ook wel eens wat gemorst, want het ruikt hier zelfs naar olie. Het is niet zo erg als in de Syrische woestijn langs de weg van Bagdad naar Damascus, maar ik herken de geur.
Isabella
Ik kom in de provincie Alberta terecht op 22 juli en logeer in High Prairie (het zijn leuke plaatsnamen hier, die vaak iets zeggen over de omgeving of de ontstaansreden, zoals een fort). In het motel hebben de kamers twee deuren: de achterdeur geeft via een soort veranda toegang tot de parkeerplaats. De motor 'slaapt' onderdak op de veranda, die ook een uitstekende plek is om de kleppen te stellen. Ik begin de ochtend met sleutelen - op één of twee puntjes na heeft de motor nu een complete servicebeurt gehad. Nadat ik het motel heb verlaten en een kwartiertje onderweg ben, stop ik om de synchronisatie van de (warmgereden) cilinders bij te stellen. Terwijl ik mijn gereedschap weer inpak, stopt er een motorrijder om te plassen. We besluiten samen een stukje te rijden en gaan later samen lunchen.
"Ik moet over drie dagen terug zijn, want ik moet de papieren voor de verdeling van mijn huis tekenen." Bob is net gescheiden en het huis is verkocht. Bob is weer 'vrij man', al sombert hij nog een beetje. Hij stelt wel heel veel vragen over hoe men zo'n wereldreis aanpakt: wat voor motor, hoeveel geld, wat voor uitrusting, welke douane formaliteiten - hij wil beginnen in Europa. Ik raad hem aan door te rijden tot aan de Iraanse grens. "Dus de opbrengst van mijn huis is genoeg voor een jaar", concludeert de houtzagerij medewerker. Na de lunch rijden we gezamenlijk naar Dawson Creek, waar de Alaska Highway begint. Hier moet Bob afslaan naar het zuiden, terwijl ik de Highway naar het noorden zal volgen.
De 2.451 km lange Alaska Highway is tijdens de Tweede Wereldoorlog gebouwd door de Verenigde Staten. Die hadden het gevoel dat hun achterdeur, Alaska, te kwetsbaar was voor aanvallen uit Azië. Men vond dat er een snelle verbinding moest komen voor militair materieel en mensen. De weg zou Alaska ook ontsluiten voor handelsdoeleinden: in die tijd werden er al veel mineralen (goud, koper) gedolven. (De ontdekking van de "North Slope" olie dateert pas uit de 60-er jaren.)
Om het begin van de weg te markeren is er een monumentje - het verplichte 'Kodak-moment' - ook voor Bob en mij. Terwijl we wat babbelen met twee knapen die met een oude auto een retour New York - Alaska maken, een paar macho motorrijders op zeer vieze motoren ("Wij hebben de Dalton gereden!") en wat huis-op-wielen reizigers, duikt er een jonge vrouw op. Ze reist alleen, in een gewone personenauto. Ze heet Isabella, een naam die mijn oren doet spitsen. Ik maak een foto van 'r en stel haar voor aan Bob. Bob en Isabella kijken elkaar aan en ... de vonken vliegen eraf! Even later zijn ze samen weg - Bob's motor is kennelijk aan mij toevertrouwd. Ik praat met nog wat mensen die vragen stellen over de wereldkaarten op mijn motorkoffers. Als Bob weer opduikt heeft ie haast. "Ik ben weg - we gaan wat eten!". Bob's echtscheiding is opeens volledig en hij is niet somber meer... (Zou het aan de naam liggen?)